Informatie

Het Hoogfrequent lassen


Het Hoogfrequent lassen
Alvorens een goede las te kunnen maken moeten diverse instellingen aan de Hoogfrequent lasmachine worden uitgevoerd.

Vlak stellen van de elektrode
Het vlak stellen van de elektrode is van groot belang om een gelijkmatige druk op het materiaal uit te kunnen oefenen. Als de elektrode niet goed vlak gesteld is, zal de druk niet gelijkmatig verdeeld zijn, waardoor de lasnaad niet overal dezelfde kwaliteit zal hebben. Als de afwijking van de elektrode zodanig groot is dat er een luchtspleet onstaat, zal dit doorbranders tot gevolg kunnen hebben.

Druk- en diepte-instelling
Omdat het lassen plaats vindt onder druk, zal de elektrode, zodra het materiaal begint te smelten, in het materiaal zakken. Als de druk te hoog is kost dit bij voetbediende machines teveel kracht, maar als de diepteinstelling goed is zal dit verder geen problemen veroorzaken. Als de druk te laag is, zullen de lagen niet goed genoeg worden samengedrukt waardoor geen goede verbinding wordt verkregen of zal er een luchtspleet ontstaan waardoor een doorslag kan ontstaan.

De diepte waarin de elektrode in het materiaal zakt kan begrenst worden met de diepte-instelling van de Hoogfrequent lasmachine. Als de elektrode niet diep genoeg in het materiaal kan zakken, wordt geen goede verbinding verkregen. Als de elektrode te diep in het materiaal zakt, wordt het materiaal te dun, waardoor de sterkte bij de lasnaad afneemt.

Instellen van Hoogfrequent vermogen, lastijd en koeltijd

Het noodzakelijke Hoogfrequent vermogen is hoofdzakelijk afhankelijk van en evenredig met het lasoppervlak van de elektrode. Als vuistregel geldt een vermogen van 1 kW per 20-30 cm2. De variatie wordt veroorzaakt door het soort materiaal, de dikte van het materiaal en het aantal lagen.

Om het juiste vermogen vast te stellen bij een nieuwe applicatie (nieuw materiaal of een nieuwe elektrode) begin men met een laag Hoogfrequent vermogen en een lange lastijd. Schakel de Hoogfrequent lasmachine in en verhoog het vermogen langzaam tot de vermogensmeter begint op te lopen en het gewenste vermogen (af te lezen van de vermogensmeter) is bereikt. Als het vermogen te laag wordt ingesteld verloopt het lasproces te langzaam of helemaal niet. Als het vermogen te hoog wordt ingesteld levert dit doorbranders op.

Vervolgens wordt de lastijd zodanig ingesteld dat een goede las wordt verkregen. Als de lastijd te kort wordt ingesteld wordt geen goede samensmelting en dus lasnaad verkregen. Als de lastijd te lang wordt ingesteld kan het materiaal vervormen.

De koeltijd is de tijd dat het materiaal na het lassen onder druk wordt gehouden om enigszins af te koelen. De koeltijd is materiaalafhankelijk; als deze koeltijd niet lang genoeg is wordt geen strakke las verkregen doordat het materiaal vervormt.

Het vermogen zal tijdens de lascyclus enigszins verlopen doordat tijdens de lascyclus de elektrode in het materiaal zakt. Hiervoor kan men handmatig corrigeren. Bij grotere laspersen is doorgaans een automatische vermogensregeling ingebouwd die hiervoor automatisch corrigeert.

Als de Hoogfrequent lasmachine continue gebruikt wordt, zal het opgewarmde materiaal de elektrode langzaam opwarmen totdat de elektrode na bepaalde tijd een evenwichtstemperatuur bereikt. Deze opgewarmde elektrode zorgt er voor dat nieuw materiaal enigszins wordt voorverwarmd, waardoor wat minder Hoogfrequent vermogen noodzakelijk is om een goede las te verkrijgen.

In de praktijk betekent dit dat men bij een "koude" machine, bijvoorbeeld ?s morgens het vermogen optimaal instelt en dit vervolgens in het eerste uur langzaam wat terug draait al naar gelang de elektrode opwarmt. Als de elektrode de evenwichtstemperatuur heeft bereikt, kan het vermogen constant blijven.